Perifere neuropathie door geneesmiddelen

Meerdere geneesmiddelen bevorderen het optreden van perifere neuropathie, die sensorisch, motorisch of gemengd kan zijn. De eerste symptomen bestaan in het algemeen uit paresthesieën en myalgie. We hernemen hierna de belangrijkste geneesmiddelen waarvoor volgens het referentiewerk Davies’s textbook of adverse drug reactions " [Ed.: D.M. Davies et al.5 de editie (1998)] perifere neuropathie is beschreven.

  • Antibacteriële middelen: frequent nitrofurantoïne en isoniazide; zelden: amfotericine, ethambutol, metronidazol, streptomycine en de sulfamiden (met inbegrip van sulfasalazine).
  • Antitumorale middelen: chloormethine, cisplatine, vinblastine, vincristine.
  • Tricyclische antidepressiva: amitriptyline en imipramine.
  • Vaccins tegen hepatitis B, tegen difterie-tetanus-kinkhoest, tegen buiktyphus.
  • Varia: amiodaron, captopril, chloroquine, colchicine, ciclosporine, cimetidine, disulfiram, indometacine, interferon alfa-2a, fenytoïne, goudzouten, labetalol, penicillamine, pyridoxine (aan hoge dosis), thalidomide.

De gevallen van neuropathie die sedert 1990 werden gerapporteerd aan het Belgisch Centrum voor Geneesmiddelenbewaking, en waarvoor een oorzakelijk verband werd vermoed, werden verzameld. Hierbij worden enkel de geneesmiddelen vermeld waarvoor dit ongewenst effect minstens tweemaal werd gerapporteerd aan het Centrum, of waarvoor perifere neuropathie vermeld wordt in de literatuur of in de bijsluiter. Het gaat om volgende geneesmiddelen.

  • Antitumorale middelen: carboplatine, cisplatine, fluorouracil, oxaliplatine, paclitaxel, vincristine.
  • Nitrofuranen: nitrofurantoïne en nifurtoïnol.
  • Statines: atorvastatine, pravastatine en simvastatine [zie Folia September 2000 ].
  • Vaccins tegen influenza en tegen hepatitis B.
  • Varia: amiodaron, disulfiram, itraconazol en ornidazol.

Een aantal geneesmiddelen waarvoor bij het Centrum meldingen van neuropathie werden ontvangen, worden niet vermeld in de hierboven vermelde lijst uit Davies’s textbook of adverse drug reactions , die enkel de belangrijkste geneesmiddelen die neuropathie kunnen uitlokken, omvat.

Het risico van neuropathie lijkt verhoogd bij alcoholici of bij patiënten met risicofactoren zoals diabetes of vitamine B12 -deficiëntie. Hoge plasmaconcentraties van het verantwoordelijke geneesmiddel kunnen eveneens het optreden van neuropathie begunstigen. Voorzichtigheid is dus aangewezen bij patiënten met nier- of leverinsufficiëntie, en bij patiënten die gelijktijdig worden behandeld met geneesmiddelen die het metabolisme van het neurotoxisch geneesmiddel kunnen inhiberen. Voor vele van de neurotoxische geneesmiddelen verhoogt een vroegtijdige detectie van het ongewenste effect, de kans op herstel na stoppen van de behandeling.