Aanpak van bijtwonden door katten en honden
Bijtwonden door dieren komen zeer vaak voor. Men schat dat er in Nederland elk jaar ongeveer 50.000 mensen door de huisarts en/of op de spoedafdeling van een ziekenhuis daarvoor behandeld worden. De meeste bijtwonden worden veroorzaakt door honden of katten. Hondenbeten leiden meestal tot hematoomvorming, weefselnecrose en grillige wondranden (stomp trauma). Bij kattenbeten is er vaak sprake van diepe steekkanalen (scherp trauma), en dit soort wonden vormt een uitstekende voedingsbodem voor bacteriën. Bij niet-adequate aanpak zou ongeveer 20 procent van de bijtwonden door honden, en 50 procent of meer van de bijtwonden door katten uiteindelijk geïnfecteerd raken. Volgende potentieel pathogene bacteriën worden frequent in bijtwonden gevonden.
Wondinfectie met C. canimorsus kan tot ernstige lokale problemen leiden, en geeft ook een belangrijk risico van fulminant verlopende sepsis, met diffuse intravasale stolling (DIS) en "multi-organ failure" (MOF) [n.v.d.r.: vooral bij immuungedeprimeerde patiënten, in het bijzonder patiënten met functionele of anatomische asplenie]. De mortaliteit bij sepsis door C. canimorsus bedraagt 30 procent, ondanks behandeling. De aanpak van bijtwonden bestaat uit meerdere luiken: lokale zorg (sluiten/niet sluiten, spoelen), eventueel immunisatie tegen tetanus en/of rabiës, en eventueel profylactische of curatieve toediening van antibiotica. Lokale interventiesIn de eerste plaats dient nagegaan te worden of de wonde moet worden gesloten.
De grootste aandacht dient te worden besteed aan de klassieke aanbevelingen i.v.m. adequate wondverzorging; dit zal de meeste bijtwondinfecties, inclusief deze door C. canimorsus, voorkomen. Het gaat om onmiddellijk en overvloedig uitspoelen met veel water, liefst met overdruk (vanuit een spuit), en, in geval van oppervlakkige wonden, desinfecteren met povidon-jood. Bij diepere wonden dient onverwijld wondtoilet te worden toegepast gevolgd door het aanbrengen van een nat verband en het geven van rust (bijvoorbeeld draagverband). Debrideren van gedevitaliseerd weefsel vermindert de kans op infecties. [N.v.d.r.: geïnfecteerde wonden moeten dagelijks worden nagezien.] Immunisatie tegen tetanusBijtwonden geven een hoog risico van tetanus. Voor de aanbevelingen inzake immunisatie tegen tetanus verwijzen we naar het Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium [editie 2003, blz. 278]. [N.v.d.r.: de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad daaromtrent zijn te consulteren via http://www.health.fgov.be/CSH_HGR/Nederlands/Brochures/nl2002_tetanus.pdf] ] Immunisatie tegen rabiësDe hond is een belangrijke gastheer en vector van het rabiësvirus. Honden zijn wereldwijd verantwoordelijk voor het overgrote deel van de fatale gevallen van rabiës bij de mens, de meeste daarvan in derdewereldlanden waar er vaak geen toegang is tot immunisatie. Katten kunnen de ziekte wel overdragen, maar lijken geen gastheer te zijn voor het virus. [N.v.d.r.: in België worden momenteel geen gevallen van rabiës meer geregistreerd bij dieren. De voorzorgen inzake immunisatie blijven evenwel geldig.]
[N.v.d.r.: de aanpak van immunisatie tegen rabiës wordt in België gecoördineerd door de Dienst Rabiës van het Instituut Pasteur van Brussel (Engelandstraat 642, 1180 Brussel, tel.: 02.373.31.11 of 02.373.31.56, fax: 02.373.32.82.; meer informatie via http://www.pasteur.be/ragnl.htm). De beslissing tot vaccinatie en de keuze van het vaccinatieschema gebeurt steeds in overleg met deze dienst. De aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad in verband met immunisatie tegen rabiës zijn te consulteren via http://www.health.fgov.be/CSH_HGR/Nederlands/Brochures/nl2002_rabies.pdf ]. Recente studies wijzen er op dat gebruik van zeep om de wonde te reinigen even doeltreffend is als quaternaire ammoniumderivaten om het risico van rabiësinfectie te verminderen. Behandeling met antibioticaHet heeft geen zin stalen voor kweek af te nemen op het moment van de verwonding, daar het resultaat geen voorspellende waarde heeft voor het optreden van een infectie. Bij bijtwonden met tekenen van wondinfectie zijn antibiotica in ieder geval aangewezen. Er wordt aangenomen dat profylactische toediening van antibiotica niet systematisch aangewezen is. De beslissing toch over te gaan tot profylactische toediening van antibiotica, is afhankelijk van het soort wonde (diepe punctiforme verwondingen zoals b.v. bij kattenbeten vaak het geval is), de lokalisatie (handen of gezicht), en de ouderdom van de bijtwond op het moment van behandelen (ouder dan acht uur), alsook van het feit of de gebeten persoon behoort tot de groep van mensen met verhoogd infectierisico: b.v. diabetici, patiënten met vasculaire insufficiëntie, patiënten met een verminderde weerstand (veroorzaakt door ziekte, door behandeling met immunosuppressiva, of door asplenie) en mensen met leverlijden door alcoholmisbruik; sommigen zien leeftijd boven de 50 jaar en vrouwelijk geslacht als risicofactoren. Omwille van de brede waaier van micro-organismen die verantwoordelijk kunnen zijn voor infectie van de wonde, alsook om de eventueel aanwezige β-lactamase-activiteit te neutraliseren, blijkt dat in de meeste gevallen de combinatie van een β-lactamantibioticum met een β-lactamase-inhibitor de voorkeur verdient, b.v. amoxicilline + clavulaanzuur, 3 maal 500/125 mg per dag. Bij allergie voor β-lactamantibiotica kan men doxycycline (200 mg per dag) geven, of, bij kinderen onder de 12 jaar en zwangere vrouwen, erythromycine. Naar
Nota van de redactie
|