Flash: Voorkamerfibrillatie

Bij voorkamerfibrillatie kan medicamenteuze vertraging van het ventriculair antwoord voorgesteld worden als eerstekeuzebehandeling bij patiënten met stabiele hemodynamische functie die weinig of geen symptomen hebben. In dat geval wordt klassiek aanbevolen te streven naar een hartfrequentie van 70 à 90/minuut in rust en 110 à 130/ minuut bij inspanning, gebaseerd op de hypothese dat een lage hartfrequentie zou leiden tot minder symptomen en een betere cardiovasculaire functie [zie Folia januari 2004 en Transparantiefiche « Aanpak van voorkamerfibrillatie »]. In een recente gerandomiseerde studie (RACE II-studie) werd het effect van een minder of meer uitgesproken vertraging van de ventrikelfrequentie vergeleken bij 614 patiënten met permanente voorkamerfibrillatie; de hiervoor gebruikte geneesmiddelen waren ß-blokkers, nietdihydropyridinecalciumantagonisten en digoxine. De resultaten na een follow-up van twee jaar toonden dat een minder uitgesproken vertraging van de hartfrequentie (< 110/minuut in rust) even doeltreffend is als een meer uitgesproken vertraging van de hartfrequentie (< 80/minuut in rust en < 110/minuut bij matige inspanning) in termen van mortaliteit en cardiovasculaire complicaties (met inbegrip van hartfalen) en ook gemakkelijker haalbaar is. [ N Engl J Med 2010; 362: 1363-73 , met editoriaal N Engl J Med : 1439-41 ]