Nierfunctie en geneesmiddelen
Abstract |
De nieren vervullen belangrijke functies, in het bijzonder bij de regeling van de elektrolytenbalans van het organisme en de eliminatie van talrijke stoffen, bijvoorbeeld geneesmiddelen.
Behalve nierziekten kunnen ook verscheidene andere factoren de nierfunctie beïnvloeden. Zo treden bij veroudering een daling van de nierperfusie (ongeveer 1 % per jaar vanaf de leeftijd van 50 jaar) en een vermindering van de glomerulaire filtratie op; ook geneesmiddelen kunnen de nierfunctie op verscheidene manieren beïnvloeden. In dit artikel wordt eerst de vermindering van de nierfunctie door geneesmiddelen besproken, nadien komt de nood voor dosisaanpassing van sommige geneesmiddelen bij nierinsufficiëntie aan bod. Op het einde worden de verschillende methodes voor het meten van de nierfunctie besproken.
|
Het effect van geneesmiddelen op de nierfunctie is dikwijls dosis-afhankelijk en voorspelbaar. Het is dus belangrijk om de patiënten te identificeren die een verhoogd risico van nierinsufficiëntie hebben, zoals deze met een reeds bestaande nieraandoening, diabetici, ouderen, patiënten met hypovolemie, gedehydrateerde patiënten (opgelet bij hittegolf, zie
Folia mei 2007 en
Folia juni 2008 ) en patiënten die meerdere potentieel nefrotoxische geneesmiddelen innemen. Klassiek onderscheidt men functionele nierinsufficiëntie en organische nierinsufficiëntie.
Bij toediening van geneesmiddelen met bekende niertoxiciteit zijn preventieve maatregelen belangrijk, vooral bij risicopatiënten (zie hierboven): verzekeren van correcte hydratie, aanpassen van de posologie van het geneesmiddel in functie van de nierfunctie indien het geneesmiddel via de nieren wordt uitgescheiden, vermijden om meerdere potentieel nefrotoxische geneesmiddelen te associëren, en regelmatig controleren van de nierfunctie.
In geval van nierinsufficiëntie is posologie-aanpassing vereist wanneer het geneesmiddel of diens metabolieten vooral langs de nieren worden uitgescheiden, en accumulatie ervan kan leiden tot een toegenomen effect of een verhoogd risico van toxiciteit. Een dergelijke posologieaanpassing is vooral belangrijk bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 25 ml/min; glomerulaire filtratiesnelheid < 30 ml/min/1,73m2) en voor geneesmiddelen met een nauwe therapeutisch-toxische marge (zoals digoxine, lithium, de aminoglycosiden).
In de lijst hieronder worden de geneesmiddelen geciteerd die in de ambulante praktijk veel gebruikt worden en waarvoor een posologie-aanpassing nodig kan zijn bij matige tot ernstige nierinsufficiëntie. Deze lijst is niet exhaustief.
- Digoxine, de hydrofiele β-blokkers (zoals atenolol, nadolol, sotalol), ACE-inhibitoren (vooral bij ernstige nierinsufficiëntie), kaliumsparende diuretica, acetazolamide, tranexaminezuur, fibraten.
- Alizapride, H2-antihistaminica.
- Allopurinol, bisfosfonaten.
- Bepaalde anti-epileptica (primidon, vigabatrine), paroxetine, lithium, bepaalde H1-antihistaminica (ebastine, fexofenadine).
- Insuline en insuline-analogen, metformine, langwerkende hypoglykemiërende sulfamiden, acarbose.
- Nitrofurantoïne, bepaalde antivirale middelen (aciclovir, famciclovir, ganciclovir, valaciclovir) en bepaalde antibacteriële middelen zoals de cefalosporines, amoxicilline, de associatie amoxicilline + clavulaanzuur, de chinolonen, trimethoprim.(Naar Nederlandstalige Belgische Vereniging voor Nefrologie, via
www.nbvn.be )
Wanneer posologie-aanpassing vereist is, kan deze volgens drie methodes gebeuren:
- ofwel door het toedieningsinterval van het geneesmiddel te verlengen*,
- ofwel door de dosis per inname te verlagen,
- ofwel door deze twee methodes te combineren.
* Toedieningsinterval = Normale creatinineklaring x normaal interval / Creatinineklaring van de patiënt
Verlenging van het tijdsinterval kan leiden tot periodes van infratherapeutische concentratie, terwijl verlaging van de dosis kan leiden tot meer constante plasmaconcentraties maar met een hoger risico van toxiciteit. Wanneer onmiddellijk effect vereist is, kan toediening van een ladingsdosis – dikwijls equivalent aan de eerste dosis die bij normale nierfunctie wordt toegediend – nodig zijn.
In de bijsluiters zijn de aanbevelingen in verband met de posologie-aanpassing naargelang de nierfunctie niet altijd duidelijk en ze worden dikwijls geëxtrapoleerd vanuit studies met een beperkt aantal proefpersonen. Men moet zich ook bewust zijn van het feit dat in geval van nierinsufficiëntie het antwoord op een medicamenteuze behandeling zeer verschillend kan zijn van patiënt tot patiënt en dat de doses in elk geval moeten aangepast worden aan de specifieke noden van elke patiënt.
Evaluatie van de nierfunctie kan gebeuren door meting van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFS), d.w.z. de hoeveelheid plasma die per tijdseenheid wordt gefiltreerd.
- Men baseert zich vaak op de creatininemie om de glomerulaire filtratiesnelheid te evalueren: creatinine is een endogene stof die grotendeels uitgescheiden wordt door glomerulaire filtratie. De creatininemie hangt echter niet alleen af van de renale uitscheiding van creatinine, maar ook van de productie door de spieren (en dus van de spiermassa, het geslacht, de leeftijd) en de inname via de voeding. Bij ouderen bijvoorbeeld is de spiermassa, en dus de creatinineproductie, verlaagd waardoor de creatininemie vals normaal kan zijn, zelfs bij fysiologische vermindering van de nierfunctie.
- De creatinineklaring, d.w.z. het plasmavolume dat totaal gezuiverd wordt van creatinine per tijdseenheid, geeft een betere schatting van de GFS dan de creatininemie. De exacte berekening van de creatinineklaring kan gebeuren door een 24-uurs-urinecollecte a.h.v. volgende formule:
Creatinineklaring (in ml/min) = Ucreat x V / Screat x 1440
- Ucreat: creatinineconcentratie in de urine (mg/dl)
- V: 24-uurs-urinevolume (ml/24 uur)
- Screat: serumcreatinine (mg/dl)
- 1440: 24 uur, uitgedrukt in minuten
Een 24-uurs urinecollecte is echter een complexe procedure waarbij veel fouten gebeuren: elke fout in de urinecollecte verstoort de schatting van de nierfunctie. Om die reden worden vaak formules gebruikt om de nierfunctie te evalueren.
De Cockcroft en Gaultformule laat toe de creatinineklaring te schatten, uitgaande van de creatininemie, de leeftijd, het lichaamsgewicht en het geslacht.
Creatinineklaring (in ml/min) = (140- leeftijd in jaren) x lichaamsgewicht (in kg) / 72 x serumcreatinine (mg/100 ml) (x 0,85 bij de vrouw)
- De glomerulaire filtratiesnelheid, berekend met de MDRD (Modification of Diet in Renal Disease)-formule, wordt beschouwd als een betere indicator van de nierfunctie dan de creatinineklaring. De MDRD- formule houdt rekening met de creatinemie, de leeftijd, het geslacht en het ras, maar niet met het lichaamsgewicht.
De laboratoria voor medische analyse vermelden systematisch de glomerulaire filtratiesnelheid berekend volgens de MDRD-formule.
GFS (in ml/min/1,73m2) = 186 x (Screat)-1,154 x (leeftijd in jaren)-0,203
- x 0,742 bij de vrouw); (x 1,212 bij personen van het zwarte ras)
- Screat: serumcreatinine (mg/dl)
Bij patiënten met extreem lichaamsgewicht (BMI < 18,5 kg/m2 of > 30 kg/m2) en voor mogelijk toxische geneesmiddelen met een nauwe therapeutisch-toxische marge wordt echter aangeraden toch de formule van Cockroft en Gault te gebruiken, waarbij ook rekening wordt gehouden met het lichaamsgewicht.
|
Creatinineklaring volgens de Cockcroft en Gault formule (in ml/min) |
Glomerulaire filtratiesnelheid volgens de MDRD-formule (in ml/min/1,73 m2) |
Normaalwaarden bij de man |
95- 145 ml/min |
90- 130 ml/min/1,73 m2 |
Normaalwaarden bij de vrouw |
75- 115 ml/min |
90- 120 ml/min/1,73 m2 |
Lichte nierinsufficiëntie |
50- 70 ml/min |
60- 89 ml/min/1,73 m2 |
Matige nierinsufficiëntie |
25- 50 ml/min |
30- 59 ml/min/1,73 m2 |
Ernstige nierinsufficiëntie |
< 25 ml/min |
< 30 ml/min/1,73 m2 |
Ouderen en nierfunctie.Werkgroep RVT Formularium.Geneesmiddelenbrief. /Formule R/info 2009 16 (februari 2009)
Insuffisances rénales d’origine médicamenteuse.
La Revue Prescrire 2009; 29: 506-10
J. Feehally, J. Floege en RJ. Johnson: Clinical Nephrology. 2007;3rd Edition. Elsevier.
R. Faull.
Prescribing in renal disease. Australian Prescriber 2007; 30: 17-20
|