Deze maand in de Folia

Soms is het niet zo eenvoudig om studiegegevens correct te interpreteren. Dit lijkt het geval te zijn bij twee studies over de invloed van ACE-inhibitoren op het risico van cerebrovasculair accident, de PROGRESS-studie en de HOPE-studie. Deze studies lijken aan te tonen dat de daling van het risico op cerebrovasculair accident dankzij behandeling met ACE-inhibitoren, onafhankelijk is van hun effect op de bloeddruk. Bij nader toezien echter bewijzen deze studies niet dat dit gunstig effect losstaat van hun bloeddrukverlagend effect; dit is ook voor de andere klassen van antihypertensiva niet bewezen.

De hormonale substitutietherapie staat recent in de belangstelling en er is een soms eerder persoonlijke dan wetenschappelijke discussie rond de zin en de gevaren van deze therapie. Wat we uit een recente gerandomiseerde studie kunnen besluiten is dat een cardiovasculaire protectie in primaire preventie niet kan verwacht worden van een klassieke hormonale substitutietherapie. Het was voorheen al duidelijk dat dit niet het geval was voor de secundaire preventie. Voor de bestudeerde hormonale combinatie bleek er ook een, in absolute cijfers, lichte stijging van het aantal gevallen van borstcarcinoom op te treden. Het is alleszins nodig de indicatie voor hormonale substitutietherapie opnieuw te evalueren en in het individuele geval de risico-batenverhouding goed af te wegen.

Het blijft moeilijk om nieuwe therapieën een juiste plaats te geven ten opzichte van de klassieke behandelingen. Dit is ook zo voor de aromatase-inhibitoren bij de behandeling van hormoonreceptor-positief borstcarcinoom. Deze nieuwe aanpak lijkt veelbelovend, maar langetermijnstudies zijn noodzakelijk om alle elementen te evalueren die tot een grondige evaluatie kunnen leiden. Zolang deze gegevens niet beschikbaar zijn, lijkt het voorzichtig niet zomaar de eerstekeuzebehandeling met tamoxifen te verlaten voor deze nieuwere therapie.