Deze maand in de FoliaBij de aanpak van chronisch obstructief longlijden (COPD) is er slechts één maatregel die de evolutie van deze aandoening gunstig kan beïnvloeden, namelijk stoppen met blootstelling aan de uitlokkende factoren, in casu vooral stoppen met roken. De andere therapeutische maatregelen zullen de uiteindelijke evolutie van deze aandoening weinig of niet beïnvloeden. Een medicamenteuze behandeling kan bij een aantal patiënten de symptomen verlichten, maar dit effect is dikwijls beperkt. Het is dan ook nodig het nut van de medicatie die men geeft aan een COPD-patiënt steeds goed te evalueren. Zo is de plaats van inhalatiecorticosteroïden bij patiënten met COPD niet volledig duidelijk, in tegenstelling tot het gebruik van deze middelen bij astma: een reëel voordeel is slechts aangetoond bij patiënten met ernstige vormen van COPD en met frequente exacerbaties. Een ander steeds weerkerend probleem is het correcte gebruik van geneesmiddelen via inhalatie: het is noodzakelijk dit regelmatig te controleren, en zo nodig een alternatief te zoeken als het gebruik van één of ander hulpmiddel moeilijk blijkt. Aanwenden van nieuwe geneesmiddelen die nog niet lang op de markt zijn, moet altijd met de nodige voorzichtigheid gebeuren, zeker voor medicatie die gedurende lange tijd moet worden gebruikt en waarvoor er alternatieven bestaan die al langer hun sporen hebben verdiend. Sommige ongewenste effecten komen immers pas na jaren aan het licht. Zo werd recent voor het lokale gebruik van de immunosuppressiva pimecrolimus (Elidel®) en tacrolimus (Protopic®) bij atopische dermatitis, door de FDA een waarschuwing uitgevaardigd wegens een mogelijk carcinogeen risico. Voor ezetimibe (Ezetrol®), een recent geïntroduceerd hypolipemiërend middel, werden recent enkele gevallen van myalgie en rhabdomyolyse gerapporteerd. |