Subklinische hypothyroïdie en hypercholesterolemie

In de Folia september 1998 verscheen een lezersbrief in verband met het gebruik van hypolipemiërende middelen ter behandeling van hypercholesterolemie bij een patiënt met hypothyroïdie. De boodschap was dat moet worden getracht de hypothyroïdie te corrigeren alvorens een hypolipemiërende behandeling in te stellen. Inderdaad zullen na correctie van de thyroïdhormoonspiegels de cholesterolspiegels in een aantal gevallen genormaliseerd zijn.

Een arts stelde ons de vraag wat te doen bij een patiënt met subklinische hypothyroïdie (gesoleerde verhoging van de TSH-spiegel) en hypercholesterolemie, gezien bij dergelijke patiënten een behandeling met thyroïdhormoon weinig invloed zou hebben op de cholesterolspiegels.

De resultaten van de beschikbare studies laten inderdaad niet toe te stellen dat bestaande lipidenafwijkingen bij subklinische hypothyroïdie normaliseren door het instellen van een substitutiebehandeling. De hypercholesterolemie is op zichzelf dus waarschijnlijk geen reden tot het instellen van een substitutietherapie, tenzij het TSH hoger is dan 20 mU/ml. Eventueel wordt een behandeling met cholesterolverlagende middelen ingesteld volgens de klassieke criteria.

Een belangrijke reden tot behandeling bij een subklinische hypothyroïdie is echter het tegengaan van de progressie naar manifeste hypothyroïdie; binnen de vier jaar volgend op de diagnose van subklinische hypothyroïdie wordt deze progressie bij 20 tot 40% van de patiënten gezien. Adequate monitoring van de substitutiebehandeling is wel noodzakelijk, en voorzichtigheid is aangewezen bij patiënten met voorafbestaand coronairlijden of bij voorafbestaande hartritmestoornissen.