Farmacogenetica: farmacotherapie op maat van het genotype van de patiënt?
Farmacogenetica is het onderzoeksgebied dat de genetische variabiliteit in het antwoord op geneesmiddelen bestudeert. Inderdaad kunnen genetische factoren de doeltreffendheid van een geneesmiddel, en het risico van ongewenste effecten beïnvloeden. Interindividuele genetische verschillen blijken frequent voor te komen ter hoogte van bepaalde enzymen die tussenkomen in de afbraak van geneesmiddelen, maar ook b.v. ter hoogte van transporteiwitten, en de receptoren betrokken bij de interactie van een geneesmiddel met het doelwitorgaan. MetabolismeIn de Folia van augustus 1999 werd uitgebreid aandacht besteed aan de genetische variabiliteit in het metabolisme van geneesmiddelen door cytochroom P450 (CYP). Genetisch polymorfisme betekent dat er voor een bepaald gen in de populatie minstens 2 varianten (en dus minstens twee genotypen) bestaan die elk voorkomen met een frequentie van minstens 1%. Genetisch polymorfisme is beschreven voor o.a. CYP2D6, CYP2C9 en CYP2C19. Hoe het genotype tot expressie komt, wordt het fenotype genoemd. Voor CYP2D6 bijvoorbeeld kunnen drie fenotypes in de populatie onderscheiden worden: de "ultrasnelle metaboliseerders" ("ultrarapid metabolizers", met meerdere kopieën van het normale gen), de "snelle metaboliseerders" ("rapid metabolizers", met het normale gen) en de "trage metaboliseerders" ("poor metabolizers", met een inactief gen of zonder het gen). Er bestaat een belangrijke etnische variatie in de prevalentie van de fenotypes. De prevalentie van trage metaboliseerders bij de blanke populatie bedraagt voor CYP2D6: 5 tot 10%, voor CYP2C9: 0,2 tot 1%, en voor CYP2C19: 2 tot 4%. Genetisch polymorfisme is ook beschreven voor andere enzymen dan cytochroom P450 die tussenkomen in het metabolisme van geneesmiddelen, b.v. N-acetyltransferase en thiopurine-S-methyltransferase. In de tabel worden enkele voorbeelden getoond van genetisch polymorfisme ter hoogte van het metabolisme.
Transporteiwitten en receptorenMeer en meer wordt ook aandacht besteed aan verschillen ter hoogte van genen die coderen voor transporteiwitten (b.v. het "P-glycoproteïne" dat een belangrijke rol lijkt te spelen in de resorptie van geneesmiddelen) en voor receptoren (b.v. de β2 -receptor). De klinische relevantie is evenwel niet altijd duidelijk. Voor digoxine bijvoorbeeld werd in één studie, maar niet in een andere, een hogere biologische beschikbaarheid gevonden bij mensen met de variant van het gen dat codeert voor P-glycoproteïne. Andere doelwittenGenetisch polymorfisme bestaat ook voor genen die een rol spelen in het ontstaan van ziekten, en op die manier kan het effect van een geneesmiddel beïnvloed worden. Een voorbeeld hiervan is het genetisch polymorfisme ter hoogte van factor V. Vrouwen met de variant "factor V Leiden" in het gen dat codeert voor factor V, hebben een verhoogd risico van veneuze trombo embolie. Wanneer deze vrouwen een oraal anticonceptivum gebruiken, is het risico van veneuze trombo-embolie hoger dan bij andere vrouwen. Toepassing van de farmacogenetica en verwachtingen naar de toekomstSinds de ontwikkeling van de techniek van de "polymerase chain reaction" (PCR) is het opsporen van genetische variaties relatief eenvoudig geworden, b.v. bij opsporen tot welk CYP2D6- of CYP2C9-genotype een individu behoort. Toch zijn de klinische toepassingen van farmacogenetica nog schaars, en gebeurt genotypering zeker nog niet routinematig. Men is dus nog ver verwijderd van het uiteindelijke doel van de farmacogenetica, met name een farmacotherapie op maat van de patiënt. Dit heeft te maken met meerdere factoren.
Naar
|